Er was eens een man op weg naar God. In de koffers die hij bij zich had droeg hij alles wat hij in zijn leven zo al had verzameld. Eindelijk kwam hij bij het huis van God en klopte aan. 'Ik herken u niet', zei de portier. 'Tja,' zei de man nors, 'dat is dan wederzijds, want ik ken u ook niet.' 'Kom misschien een andere keer terug', zei de portier en sloot de deur.
De man was ziedend en stampvoette tegen zijn koffers. ' Wacht maar tot ik God zie', zei hij tegen zichzelf, 'dan zal ik Hem eens flink onderhouden over zijn onbeleefde personeel'. Hij pakte koffers en hervatte zijn tocht naar God.
Onderweg kwam hij een vos tegen. 'Ik heb het warm' zei de vos, mag ik in de schaduw van uw koffer gaan liggen?' De man gaf hem één van zijn koffers. Toen zag hij een herdersjongen die plukjes wol aan het verzamelen was in zijn handen. De man aarzelde: 'misschien kun jij wel een koffer gebruiken'. En hij gaf nog een koffer weg. Een stuk verder ging hij op een bankje naast een vrouw zitten om uit te rusten. Samen genoten ze van de zon en van het groen om hen heen. Na een poos stond hij op om te vertrekken. 'Meneer', riep de vrouw, 'u vergeet uw koffer'. 'Oh', zei de man, 'hou die maar, die heb ik niet meer nodig.'
Weer stond de man voor het huis van God en klopte aan. 'Daar zijn we weer' zei de man. De portier zei: 'oh, herkent u mij?' De man knikte. 'Vergeet alstublieft wat ik de vorige keer allemaal tegen u zei, u weet hoe dat gaat. Soms ziet een mens door zijn koffers God niet meer'. 'Dat gebeurt wel vaker', zei de portier en hij zwaaide de deur van het huis helemaal open.

J.M.W.