Het komt meer dan geregeld voor dat, zelfs nog voordat ik uit bed stap (meestal met m’n goede been), in mijn hoofd een lied, vers of zelfs psalm blijft rondzingen wat meer of minder onbewust zich maar blijft herhalen. Zo bleef laatst het kinderliedje “Berend Botje ging uit varen, enz.” maar in mijn hoofd rondzingen en het is voor mij altijd een mysterie waar zo’n (overigens ook mysterieus) liedje dan opeens vandaan komt en zich in mijn hoofd nestelt.
Soms zeg ik dan tegen mijn eega Cobi: “Wat er nu weer in m’n hoofd speelt, ik blijf maar…” Zij valt me dan meestal in de rede en zegt ferm “Ik wil het niet horen anders blijf ik er ook mee rondlopen“. Dit zijn vast voor de meeste van u herkenbare zaken, want zo bijzonder zijn Cobi en ik nu ook weer niet.

Verleden week was het weer eens bij mij raak, maar nu ging het om het vrome liedje “Als g’in nood gezeten, geen uitkomst ziet”
Dat lied uit de bundel van Joh.de Heer bleef zelfs tijdens de morgenwandeling met de hond door de duinen door mijn hoofd spelen en al wandelend kwamen zo langzaam maar zeker ook de overige regels weer boven zodat ik uiteindelijk weer het hele liedje kon opzeggen en wel zo:

Als g’in nood gezeten, geen uitkomst ziet
wil dan nooit vergeten: God verlaat u niet
Vrees toch geen nood,
’s Heren trouw is groot
en op ’t nachtelijk duister
volgt het morgenrood.
Schoon stormen woeden,
ducht toch geen kwaad:
God zal u behoeden,
uw toeverlaat.

Ik ben trouwens altijd weer meer dan verbaasd dat zo’n lied ergens in m’n achterhoofd zit opgeslagen. Ik ben goed gereformeerd opgevoed en in de wekelijkse (ochtend en middag) diensten werd er vanzelfsprekend nimmer iets van Joh. de Heer gezongen. We zongen alleen de psalmen en enige gezangen. Ik heb ook nooit op een Zondagschool gezeten. Ook op de lagere School met de Bijbel (met voor zover ik mij herinner alleen gereformeerde en hervormde kinderen – wellicht ook wat christelijk gereformeerde) zongen en leerden we alleen psalmen en ook wat gezangen uit de hervormde bundel. Toch ken ik dit lied en trouwens ook andere opwekkingskrakers uit dezelfde bron als:

Beveel gerust uw wegen
Blijf bij mij Heer, want d’avond is nabij
Als ik Hem maar kenne
Als ik maar weet dat hier mijn weg
De dag door uwe gunst ontvangen
Door de nacht van strijd en zorgen
Gouden harpen ruisen
Heer ik hoor van rijke zegen
Ik zie de poort wijd open staan
Prijs de Heer met blijde galmen
Al is eng ook de poort, zie toch draagt zij het woord
Vaste rots van mijn behoud
Zie ons wachten aan de stromen
Waarheen pelgrims, waarheen gaat gij?

en naarmate ik verder zocht kwamen nog echt talloze andere liederen en gezangen naar voren, veel te veel om op te noemen. Een ding was en is wel heel zeker: Onze christelijke traditie drijft voor een niet onaanzienlijk deel op het samen zingen. We zongen en zingen wat af en dat houdt ons ook bijeen en op de been!! Toch blijft het voor mij een raadsel waar ik al die andere liederen heb geleerd.

Ik kom nog even terug op “Als g’in nood gezeten“. Naarmate ik de tekst van dat lied me weer kon herinneren, bekroop mij ook een gevoel van ietwat onbehagen. De ferme en niet tegen te spreken regels als “God verlaat u niet”, “Ducht toch geen kwaad” en “God zal u behoeden“ kwamen me overdreven voor en niet of nauwelijks van toepassing te vinden op de vaak grauwe realiteit van ons aardse bestaan (alhoewel wij hier in Rockanje, hier in Nederland, hier in Europa van die grauwheid in feite niets merken). Er bekroop mij dan ook een gevoel dat ik dit lied in feite niet meer mee zou kunnen zingen (net zoals mijn lieve moeder zaliger die mij eens vertelde dat ze “Neem mijn zilver en mijn goud, dat ik niets daarvan behoudt “ niet over de lippen kon krijgen).

Deze nieuwe opvatting over een lied wat ik altijd graag meezong bracht mij tot het zoeken van wat nadere informatie.
Wat bleek: Het bleek hier te gaan om een door ene P.J. Mouton uit het Duits vertaald strofelied getiteld “Harre, meine Seele” omstreeks 1874 gedicht door ene Joh. Fr. Raeder en wel, en dat vond ik best een verrassing, op basis van Psalm 27 vers 14, waarin (NBG 1951) staat: “Wacht op den Heer, wees sterk, uw hart zij onversaagd, ja wacht op den Heer”.

Het laatste couplet van deze psalm in (oude) berijmde vorm luidt (en u moet mij maar vergeven dat ik het hele couplet weergeef, zo mooi vind ik het):

Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
Wacht op den Heer, godvruchte schaar, houd moed!
Hij is getrouw, de bron van alle goed.
Zo daalt zijn kracht op u in zwakheid neer.
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op de Heer!

Staat hier, zowel onberijmd als berijmd, dat in tijden van tegenspoed, gevaar en of bij nog veel ergere dingen God je tegen die gevaren zal beschermen? Dat denk ik niet. Het gaat hier om dezelfde geloof getuigenis als verwoord in Psalm 91 waar immers staat: “Al vallen er duizend aan uw zijde en tienduizend aan uw rechterhand, tot u zal het niet genaken”. Geen lijfelijke bescherming tegen de dood, maar de belofte dat God je (ziel) zal bijstaan, als altijd en daar mag je wel op vertrouwen!!
Als je de woorden van dat vertaalde Duitse lied in de bundel van Joh.de Heer zo leest, valt er een ander licht op en kunnen we (hopelijk) het weer uit volle borst meezingen!

Nico Hanemaayer